Bovenstaande is één van mijn gedachten tijdens mijn eerste fietsvakantie met bepakking. Het was een uitdaging die ik mezelf op had gelegd vorig jaar zomer: Hoe is dat, vijf dagen, alleen, met alleen minimale benodigdheden, maar wel geheel zelfvoorzienend fietsen door Nederland, België en Frankrijk?
Voor mij waren de belangrijkste doelen van de vakantie lekker fietsen, niet continu de weg zoeken en niet teveel spullen meeslepen. Hiervoor was de voorbereiding belangrijk en niet alleen qua conditie. Ook de uitrusting en de route vergden veel plannen en uitzoek-werk.
Dit verhaal gaat over de tocht zelf. In deel twee vertel ik over de voorbereidingen.
Wat een pleurisweer
7 uur: de wekker gaat. Ik hoor de regen op het raam en als ik op buienradar.nl kijk, zie ik een egaal blauw deken over Nederland. ‘Een lekker begin van mijn vakantie…’, denk ik. ‘Zeker met die windkracht 5 uit zuidwestelijke richting’. Even slaat de twijfel toe. Zal ik wel op fietsvakantie gaan met dit weer? Toch rijd ik om 8 uur weg; hier heb ik zolang naartoe geleefd, spullen voor gekocht en het nodige gepland. Door wat regen laat ik mij niet kennen. Ik kus mijn vriendin gedag – we zien elkaar over 5 dagen in Frankrijk – en rij even later Utrecht uit. Turend naar mijn Garmin volg ik kilometers lang een rood lijntje. De wind vol in mijn gezicht, de regen die op mijn rainlegs en jack komt; en in mijn soppende schoenen.
Via Lopik langs de Lek en door de Biesbosch. Ik verbaas me daar over de leegte, de ruimte en het keurige onderhoud van de natuur. Via een hek en een smal paadje met houtsnippers kom ik uit bij het eerste pontje dat ik moet hebben: Pontje Steur. Er hangt een koperkleurige bel, gewoon één met een touw. Als ik er een hens aan geef komt er aan de overkant een man uit een klein schuurtje, de pontwachter. Ik betaal de gage, 50 cent, terwijl hij me vraagt wat ik in godsnaam met dit weer doe. ‘Fietsvakantie, meneer…’. ‘Dapper… Succes!’ Kort daarna kom ik nog een paar grotere veerponten tegen. Gelukkig heb ik voldoende kleingeld op zak; van pinnen hebben ze nog nooit gehoord.
Rond vier uur stopt het eindelijk met regenen. Inmiddels rij ik in – voor mij – echt onbekend gebied. Typisch Noord-Brabant, met kronkelige wegen, akkers, driehoekige restbossen van de verkaveling en afgewisseld verharde en onverharde paden. Bij Bergen op Zoom ga ik op zoek naar eten en een camping. ’s Avonds kook ik onder het afdak van het toiletgebouw. Lekker primitief, en toiletgangers kijken verbaasd. Als ik ’s avonds mijn route richting België check, zie ik dat de geplande veerpont over de Schelde alleen op zondag vaart. Jammer, want ik had mij verheugd over de rit dwars door de Antwerpse haven richting spookdorp Doel. Ik besluit om mijn plan om te gooien en zo kan bijna de volledige route die ik had gepland voor dinsdag in de prullenbak. Ik schrijf weer ouderwets plaatsnamen op een stuk plakband voor op mijn bovenbuis en ga slapen.
Gewoon blijven trappen…
De volgende ochtend is het gelukkig droog. Ik laat mijn Garmin navigeren en kijk af en toe op mijn telefoon of ik goed ga. Bijna ongemerkt rij ik België binnen. Enkel de kentekens en afwijkende verkeersborden en typische ugly Belgian houses verraden het – een grensbord heb ik niet gezien. Kilometers ver rijd ik langs het spoor over een betonnen fietspad – best rustig en relaxed.
Via de wijk Luchtbal rijd ik Antwerpen in. Even later volgt een kleine gloed van euforie wanneer ik de oude havenkranen zie staan. Hier besef ik hoe ver de Schelde en haven de stad in komen. Plekken die ik ken vanuit mij architectuur-excursies en toeristische dagjes Antwerpen (altijd met de auto), zoals het Museum Aan de Stroom en de gebouwen van de Sint-Annatunnel zie ik nu terwijl ik er voorbij fiets, op mijn eigen fiets! Na een baguette au jambon stoemp ik verder langs de Schelde. Want ja, droog is het, maar nog steeds windkracht 5. Tegen. Via de Sint-Annatunnel ga ik van de oostoever naar de westoever om daar mijn reis, met een traag aanvoelende 20 km/u voort te zetten.
Uren later ben ik, net voorbij Gent, he-le-maal klaar met het windgeruis in mijn oren. Ik heb honger, ben moe en ga op zoek naar een slaapplek. Ik besluit om een trekkershut te huren; ik wil goed slapen en niet uit mijn tent geblazen worden. Daarnaast scheelt het veel uit- en inpakken en kan ik dus op woensdagmorgen vroeg op pad. ‘Parijs is nog ver’, hoor ik mezelf denken.
De wielerbaan van Roubaix
De volgende ochtend zit ik al om 8 uur op de fiets. De zon schijnt al, maar het is nog fris. Met arm- en beenstukken en een windjack in plaats van een regenjas (!) rijd ik richting het zuidwesten. Daar zoek ik vandaag weer mijn geplande route richting de Kapel van Lampens in Kerselare en later, de wielerbaan van Roubaix. Voor mij twee keer heilige grond! Via een stuk langs de Schelde, wat grind paden en een gave afdaling door een bos vind ik mijn route. “Koers gevonden” zegt mijn Garmin.
Als ik bij de Kapel van Lampens aankom ben ik erg gelukkig: een stukje studie-sentiment dat in één van de eerste lessen architectuur al voorbij kwam, zie ik nu in het echt. Er zelf naar toe gefietst, de reis geheel zelf gemaakt. Ik kijk rond, zie het verval en de opvallende gele constructie die het gebouw noodgedwongen overeind houd. Een perfecte plek voor een lunch, waarna ik verder te rijd richting mijn volgende hoogtepunt van de dag: de wielerbaan van Roubaix!
Het nog steeds fris en op het platteland heeft de wind nog steeds vrij spel. Ik rij tussen de landerijen over karrensporen en smalle betonpaden. Af en toe zie ik een verdwaalde trekker, een wandelaar of een kapel, ogenschijnlijk gewoon in het niets. In een stad vlak voor Roubaix haal ik bij een Franse bakker een stokbrood, twee rijsttaartjes en een koude cola. Op een bankje in de zon vergeet ik even mijn pijnlijke benen en die verdomde wind. Als ik even later mijn reis vervolg en vol gas over de gecombineerde fiets- en busbaan vlieg, zie ik bekende woorden staan op de weg: “Velodrome de Roubaix”. Dat geeft adrenaline en ik heb ineens weer energie voor tien! Terwijl ik me even Servais Knaven waan die met zijn bril op het puntje van zijn neus, egaal beige gekleurd van de klei hier in 2001 dé wielerklassieker op zijn naam schreef.
“Auto – Coureurs” staat op de weg geschreven als ik de entree richting de baan oprijd. Het hek is open, een groep kinderen rijdt op de baan. Ik stop even om te genieten, wat prachtig en eigenlijk ook aftands, grauw beton met vervaalde kleuren. Maar wel dé wielerbaan. Ik rijd een rondje en sta vooral te genieten. Hiervoor ben ik op vakantie gegaan! Dit soort plekken, beseffend dat je op de fiets hier kan komen. Na een korte pauze ga ik verder; er wachten mij nog een paar kasseienstroken.
De euforie die ik had bij de wielerbaan maakt snel plaats voor enkele krachttermen als ik met volle bepakking de kasseienstroken – die ik notabene zelf heb uitgekozen – over stuiter. De vermoeidheid slaat toe en als ik even niet oplet duik ik met fiets en al een sloot in. Enigszins beduusd blijkt de schade beperkt tot een gekneusd ego. Rustig vervolg ik mijn route en probeer iets verderop nog even op snelheid over de kam van de weg te rijden.
Om 17 uur besluit ik dat het mooi is geweest voor vandaag, koop eten en drinken en zoek een camping in de buurt. Ik kom uit op een echte camping municipal, met visvijver, stacaravans, hurktoiletten en een groepsdoucheruimte met 4 douches in een aftands schuurtje. Als ik net op de camping geïnstalleerd ben, komt er een auto met Duitse kentekenplaten aangereden. Later blijkt de bestuurster een Canadese te zijn die in Berlijn woont en nu samen met haar moeder een rondreis door Europa aan het maken is. Heftig kibbelend – in een sterk Canadees accent – over de plek van de tent heb ik er wel lol om. Drie weken met je moeder op pad: ik heb er wel respect voor.
Een kwartier later gaan we met zijn drieën ergens wat eten; spontaan uitgenodigd laat ik mijn eigen maaltijdje voor wat het is. Er volgt een mooi gesprek tijdens het eten in een veel te groot en ongezellig supermarkt-restaurant over mijn reis, hun reis, Berlijn en Canada. Je maakt het gewoon mee. ’s Avonds sluit ik voldaan mijn ogen; spontane ontmoetingen blijven toch het mooist. ’s Nachts blijkt het net zoals de eerste nacht erg koud te zijn. Met sokken, thermokleding, winterjack en buff om is het uit te houden, maar prettig is anders. Hmm.. ‘zomervakantie’…
Vuilnisbakken omhuld met autobanden en plantenbakken gevuld met viooltjes
De volgende dag voel ik de benen, maar het eindpunt lonkt. Nog twee dagen fietsen. Mijn zitvlak voel ik ook, iets wat ik niet had verwacht als getrainde fietser. Ik pak mijn spullen, zeg mijn buren gedag en rol verder. Het weer verandert en de dorpjes worden steeds leger. Ik rijd door een glooiend landschap en geniet. Oneindige bomenrijen langs de weg, door bossen over grind- en zandpaden, provinciale wegen en kilometers over een voormalig spoortraject waar de oude stationsgebouwen tot woonhuizen zijn omgetoverd. Het landschap verandert van vlaktes met landbouw en bos tot glooiend met graanvelden. Met mijn uitgezette route ben ik blij en terwijl ik goed en wel in mijn trapritme kom, besef ik dat mijn uitrusting goed bevalt. Dat was toch één van de vraagtekens voor vertrek. Mijn Garmin wordt opgeladen door mijn naafdynamo, ik hoef amper kaart te lezen, mijn eten voor onderweg zit in mijn frametas en heb voldoende pakruimte voor extra boodschappen en een fles water als backup.
Als ik de dagteller op 90 km heb staan zit ik vlak voor Amiens. Vlakbij ligt een camping met zwembad en pizzeria nabij een mooi kasteel, maar ik wil nog verder fietsen en besluit om zover mogelijk te komen. Langs mijn route kom ik nog voldoende campings tegen, maar toch rijd ik door, dwars door Amiens. Ik koop wat eten en drinken, maar terwijl ik in de zon zit te genieten, komt er in mijn kuiten wat kramp op. Ik besluit dat ik doorrij tot ik zo’n 140 km op de teller heb staan: dat gaat genoeg zijn voor vandaag.
Ik duik na het groteske Amiens de binnenlanden weer in. De cola en chocolade van mijn lunch doen hun werk. De route loopt door een prachtige groene vallei richting een riviertje dat door het landschap meandert. Vakwerkhuisjes, boerderijen, blaffende honden en af en toe een auto. Groen gras, groene bomen en een avondzon die zijn best doet om door de bladeren heen te komen. De laatste 5 km om op de camping te komen bestaat uit een zandpad. Een prachtig pad; een oneindige tunnel van groen lijkt het wel. Achter me een kleine stofwolk die me even de illusie geeft dat ik serieus hard fiets. De teller geeft ‘slechts’ 27 km/u aan, maar het maakt niet uit, het gaat om het gevoel!
De camping is wederom een municipal. Met handen en voeten regel ik een slaapplek en een stopcontact voor mijn iPhone. De hurktoiletten zijn schoon, de douche is warm,en de vakkundig tot Zwitserse chalets omgebouwde caravans misstaan zowaar niet. De vuilnisbakken omhuld met autobanden en plantenbakken gevuld met viooltjes maken het geheel erg kitsch. Terwijl ik wat eten klaarmaak, plaats ik mijn biertje in het stromende water van een ijskoud beekje en leg mijn natte was in de laatste zonnestralen van de dag.
De campingbaas vindt het maar een vreemd tafereel; een jongeman die elke 5 minuten een fietsbroek en hemd verplaatst over het lege grasveld. Hij komt vragen wat ik aan het doen ben. Ik noem het woord ‘lavage’ en er gaat een duim omhoog. Ik drink mijn biertje en geniet van mijn eten. Morgen, op vrijdag, de laatste loodjes.
Het is waar… dat van die laatste loodjes…
Weer was het koud die nacht. Dit keer was mijn outfit voldoende warm, maar echt lekker geslapen heb ik niet. De benen voelen stram, maar ik heb er inmiddels dik 500 km op zitten in 4 dagen. Iets wat ik nog niet eerder in mijn leven heb gedaan. Dus trots ben ik sowieso. Als ik wegrijd begint mijn fiets te wiebelen (shimmy): geen goede verdeling van de bepakking vandaag. Misschien toch een te lichte voorkant in verhouding tot de achterzijde. De volgende keer ook maar iets aan mijn stuur hangen, nu is het vooral zaak om het stuur goed vast te houden!
Al gauw kunnen mijn windjack en de beenstukken uit. De zon schijnt en met de zon op mijn hoofd voelt het al snel tropisch. Het landschap is nu serieus heuvelachtig en ik zie vooral stro en graanveldenvelden als oneindige lappendekens, met daartussen bruine en grijze stroken weg. Ik rijd ze vandaag allebei; waar mijn route eerder in de week erg goed klopte, heb ik vandaag een paar flinke missers. Na 5 km ploeteren door de bruine modder houdt het pad ineens op. Een boer dacht schijnbaar dat hij extra omzet nodig had dus heeft hij het karrenspoor gebruikt als maisveld. Het lijkt oneindig lang en ik kies eieren voor mijn geld en draai om. Even later negeer ik per ongeluk een afzetting, maar de blijkbaar niet meer in gebruik zijnde omleiding wordt nu ingezet als vuilstort. Het stinkt een uur in de wind en er ligt verschrikkelijk veel glas op de weg. Inmiddels begint mijn route ook meer heuvels te krijgen dan mij lief is. Mijn kont doet pijn en ik wil eigenlijk gewoon wel ‘klaar’ zijn.
Als ik in de buurt van een grote hoofdweg, steeds over kleine weggetjes, voor mijn gevoel onnodig veel extra kilometers en vooral hoogtemeters aan het maken ben, vind ik het mooi geweest. De kramp schiet in beide benen en ik besef dat mijn lichaam iets aangeeft wat mijn hoofd ook al lang dacht. Ik vervolg mijn weg verder over de vlakkere hoofdweg en accepteer daarom de grote vrachtwagens die mij met hoge snelheid voorbij razen. Na heel wat pedaalomwentelingen zie ik eindelijk op een routebord Bernières-sur-Seine aangegeven en dat werkt motiverend! Ik geniet van de graanhuizen, watertorens en de laatste prachtige afdaling die ik onverhard mag rijden; een kleine singletrack die ik op de mountainbike vol gas zou nemen rijd ik behoedzaam. Bewust om geen fouten te maken en te vallen met het einddoel in zicht.
Ik scheur verder door het dorp langs de Seine en zie daar de camping. Voldaan, trots, stinkend van het zweet kom ik binnen. De plek is goed. Onder een boompje leg ik mijn matras uit, haal bij de snackbar twee biertjes en friet en ik mag voldaan genieten. Trots op mijn prestatie. Met vermoeide benen wacht ik rustig tot mijn vriendin ook aankomt met de auto. Einde fietsvakantie; laat de relaxvakantie maar beginnen, beentjes omhoog, met Tim Krabbe – De Renner in de aanslag.
Denk je ook aan een fietsvakantie?
Fietsvakantie is leuk, maar mijn tocht was zwaar. Vooral door de eerste twee dagen met regen en tegenwind; vechtend voor elke meter. Daarna klaarde het op maar merkte ik tijdens het fietsen dat ik twee zware dagen had gehad. De uitrusting was goed. Een goede gewichtsverdeling tussen voor- en achterzijde van de fiets is aan te raden. De USB-lader en naafdynamo bleek een fijne gadget die ik niet zou willen missen. Mijn tentje was klein maar fijn. De slaapzak te koud en de rest, daar viel eigenlijk niks op aan te merken. In een het tweede deel ga ik hier meer op in.
Vooraf de route plannen is mij goed bevallen. Het is toch een soort houvast en ik hoefde daardoor niet regelmatig op de kaart te kijken. Als campinggids gebruikte ik de app van de ANWB en gebruikte een internetdatabundel als backup. De afstanden die ik per dag fietste waren voor mij lang genoeg: met bepakking en kamperen maakte het mijn dag vol. Ik zou zeker weer gaan, maar dan zou ik wel wat meer tijd willen hebben om ook plekken te bezichtigen. Nu had ik daar door het strakke schema eigenlijk geen tijd voor, wat jammer was, want er was voldoende moois te zien langs mijn route.
In deel twee ga ik uitgebreid in op mijn bagagekeuze en de afwegingen die ik nam voor deze eerste fietsvakantie.
Tekst & foto’s: Rinse Tjeerdsma